Wiskundemeisjes

Ionica & Jeanine
 
Slik Internetbureau Rotterdam Internetbureau Rotterdam



  • Laatste Reacties

Categorieën

Archief

Over de liefde


In Leestip,Quotes, door Ionica

Deze week bespreken we in mijn leesclub Over de liefde van Doeschka Meijsing. Tegen mijn verwachtingen in vond ik het een prachtig boek. En tot mijn grote verbazing kwam er ook wat wiskunde in voor. Meijsing bevestigt mooi de fascinatie van de buitenwereld voor zonderlinge genieën...

‘Heb jij wel eens gehoord van het vermoeden van Poincaré?’ vroeg ik. ‘Wat houdt dat vermoeden in?’ Dit was toch een gespreksonderwerp van allure, meende ik.

‘Dat is wiskunde,’ zei Jason, ‘het heeft iets te maken met waarschijnlijkheidsrekening. Iets met een lasso om een bolvorm of zoiets, het is lang geleden op school dat ik ervan hoorde. Hoe kom je daar nu op?’

Ik haalde het krantenknipsel tevoorschijn dat meldde dat een zekere stinkende zonderling uit Rusland, een geniale wiskundige die sinds de ramp in Tsjernobyl niet meer in bad was geweest, niet was komen opdagen op de bijeenkomst van de International Mathematical Union in Madrid, waar hem de Fields Medal zou worden uitgereikt, de hoogste onderscheiding in de wiskunde. Hij had op een normale werkdag het pand van zijn instituut verlaten en was sindsdien onvindbaar verdwenen. De prijs was hem toegekend voor het bewijs van een hypothese uit 1904 van Poincaré, die onder de geheimzinnige naam het vermoeden van Poincaré de geschiedenis was in gegaan. Het veertigjarige genie uit Rusland, Grigori Perelman, had acht jaar ongewassen aan zijn moeders keukentafel nodig gehad om te bewijzen dat Poincaré gelijk had. Perelman, die in het krantenartikel obligaat het woord Raspoetinachtig kreeg opgeplakt, had geen interesse voor de prijs van één miljoen dollar, waarmee hij zijn moeder een bad cadeau had kunnen doen, wat in het algemeen, al zou je het niet zeggen, het geluksniveau van de mensen bevorderde. Perelman vond dat de keukentafel van zijn moeder goed dienst had gedaan en verdween in de oneindig zingende bossen van Rusland. Alles in het berichtje in de krant had me verrukt.

Waarschijnlijk las Meijsing in 2006 dit bericht of iets dat erop leek. Perelman en het vermoeden van Poincaré duiken nog regelmatig op in de rest van de roman.