Dit bericht is geplaatst op donderdag 30 november 2006 om 15:23 in categorieën Favoriete wiskundigen. Je kunt de reacties volgen via een RSS 2.0 feed. Je kunt een reactie plaatsen, of een trackback van je eigen site plaatsen.
Wiskundemeisjes
Ionica & Jeanine
De favoriete (nog levende!) wiskundige van...(6)
In Favoriete wiskundigen, door wiskundemeisjes
Robbert Dijkgraaf
Robbert Dijkgraaf is universiteitshoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam. Hij noemt zichzelf half natuurkundige en half wiskundige. Hij promoveerde (cum laude) bij Gerard ’t Hooft en kreeg in 2003 de Spinozapremie voor zijn werk in de snaartheorie. Naast zijn onderzoek maakt hij tijd om het grote publiek enthousiast te maken voor wetenschap. Je kan geen krant openslaan of tv aanzetten zonder hem tegen te komen: opniestukken in de NRC, proefjes bij Hoe?Zo! en natuurlijk die geweldige Zomergastenuitzending van twee jaar geleden. Hij werkte ook mee aan de websites proefjes.nl en kidzlab.nl. Hier zien jullie hem in actie.
We vragen Dijkgraaf wie zijn favoriete nog levende wiskundige is. Hij noemt gelijk een rijtje van drie mensen die op de grens van wiskunde en natuurkunde werken en die in zekere zin elkaars opvolgers zijn. Dat zijn Michael Atiyah, Ed Witten en Maxim Kontsevich. Uiteindelijk kiest Dijkgraaf voor Kontsevich, de jongste van de drie, omdat dat een van de meeste geniale personen is die hij ooit heeft ontmoet.
Maxim Kontsevich
Begin jaren negentig werkten Dijkgraaf en Witten in Princeton samen aan het Witten-vermoeden (dat zegt dat twee kwantum zwaartekracht modellen equivalent zijn). Ze ontvingen een handgeschreven preprint, een vertaling van een Russisch artikel van de toen volslagen onbekende Maxim Kontsevich. Deze man beweerde dat hij het vermoeden van Witten bewezen had. Het artikel stond vol vreemde formules. Dijkgraaf probeerde een paar voorbeelden en daarvoor klopten de formules inderdaad allemaal. De formules leken gek genoeg om waar te zijn en Kontsevich werd in Princeton uitgenodigd om over zijn artikel te praten.
Kontsevich liep bij de eerste bijeenkomst naar het schoolbord en kwam ineens met een hele lijst van dingen waar hij over wilde spreken. Punt a) was het vermoeden uit het artikel, dat hem later de Fields medaille opleverde. Maar daarna begon hij ook over nieuwe ideeën b), c), d) enzovoorts. Witten was doodstil. Kontsevich was pas 22 en had niet alleen het werk van Witten overzien, maar het ook enorm uitgebreid. Na afloop zei Witten: “Ik kan twee dingen doen, uit het raam springen of hieraan gaan werken.”
In de loop der jaren zag Dijkgraaf dingen die toen op het schoolbord stonden één voor één uitgewerkt worden. Hij zegt over hem: “Kontsevich lijkt wel iemand van een andere planeet, gesprekken met hem zijn ook alsof je met een orakel spreekt. Hij is een grote bubbelende pot vol ideeën. Hij is heel slordig in zijn artikelen, het is nooit duidelijk wat hij bewezen heeft en wat nog een vermoeden is. Maar alles komt bij hem steeds op zijn pootjes terecht.
Hij is ook nergens bang voor. Het probleem van spiegelsymmetrie stond onder natuurkundigen bekend als heel, heel moeilijk. Kontsevich gaat er dan gewoon aan rekenen, zonder zich druk te maken om bestaande vermoedens. De meeste mensen geven de moed op na het doorrekenen van drie voorbeelden. Hij laat zich niet intimideren door de wiskunde en rekent rustig de eerste twintig gevallen uit, totdat hij uiteindelijk de structuur ziet en het probleem oplost.“
(Ionica)